[ad_1]
De inlossing van de “ereschuld” die Nederland volgens de parlementaire-enquêtecommissie over de aardgaswinning heeft aan Groningen, mag niet afleiden van de “harde, juridische aansprakelijkheid” die de overheid draagt voor de geleden schade. Daarvoor waarschuwt de Nationale ombudsman in een gesprek met de Tweede Kamer.
De parlementaire enquêtecommissie concludeerde eind vorige maand in haar eindrapport dat de belangen van Groningers decennialang zijn genegeerd. Zij bleven zitten met schade door aardbevingen en bodemdaling als gevolg van de gaswinning waar de overheid en oliemaatschappijen miljarden aan verdienden. Dat maakt dat Nederland een “ereschuld” heeft in te lossen, aldus de commissie.
Erkenning toekomstperspectief
“Ik snap dat”, zegt ombudsman Reinier van Zutphen. Hij noemt het van belang voor onder meer de sociale cohesie en het toekomstperspectief voor Groningers dat dit wordt erkend. “Maar ik hoop niet dat het zover komt dat het alleen maar over die ereschuld gaat en niet over de materiële, juridische schuld die er bestaat om schade te vergoeden en woningen te versterken.”
Van Zutphen heeft ook gemengde gevoelens bij de belofte van het kabinet om te stoppen met het voeren van beroepszaken tegen Groningers met aardbevingsschade. “Dat lijkt een belangrijke handreiking”, zegt hij, maar het zou beter zijn om rechtszaken helemaal te voorkomen. “Ik vraag me af wat een Groninger die in de clinch ligt met de overheid aan deze mededeling heeft.”
Lees ook:
Johan Remkes: reactie premier Rutte op rapport aardgaswinning Groningen had ‘emotioneel meevoelender’ gekund